Vierde druk Aansprakelijkheid voor zorggerelateerde schade
De vierde druk van mijn handboek ‘Aansprakelijkheid voor zorggerelateerde schade’ (2024) is uit. De bestelinformatie kunt u hier vinden.
De Hoge Raad spreekt zich uit over de omgang met medische gegevens en de omgang met het medisch advies
Op 1 december 2023 publiceerde de Hoge Raad zowel een prejudiciële beslissing als een beschikking. Naar beide uitspraken werd reikhalzend uitgezien omdat de onderliggende onderwerpen vaak zorgen voor geschillen waar het gaat om afwikkeling van medische aansprakelijkheidskwesties buiten rechte. Welke onderwerpen dat zijn? De (on)mogelijkheid om als jurist van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar of als jurist van de verzekeraar zonder toestemming van de patiënt inzage te hebben in diens medische gegevens en de (on)mogelijkheid om als patiënt inzage te hebben in het medisch advies van de medisch adviseur van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraars.
Met zijn prejudiciële beslissing oordeelde de Hoge Raad dat bij de buitengerechtelijke afhandeling van een vordering tot schadevergoeding de hulpverlener niet zonder toestemming van de patiënt medische gegevens van de patiënt mag delen met een jurist.
Relevant in dat verband is dat op de hulpverlener een geheimhoudingsplicht rust. Met toestemming van de patiënt mag de hulpverlener niettemin gegevens aan een ander verstrekken. Ook de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) gaat uit van een verbod op het delen van medische gegevens en benoemt eveneens de uitdrukkelijke toestemming als rechtsgeldige reden voor doorbreking van het verbod (artikel 9, eerste lid, AVG).
Alleen een wettelijke grondslag zou het mogelijk maken om medische gegevens te delen zonder die vereiste toestemming. Die wettelijke grondslag kan evenwel niet worden gevonden in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder f, AVG, niet in de Wkkgz en niet in de verzekeringsovereenkomst.
Toestemming van de patiënt is dus nodig, maar geeft hij die niet op basis van een zorgvuldige machtiging (daarvoor noemt de Hoge Raad enkele criteria), dan hoeft het ziekenhuis of de verzekeraar ook niet een inhoudelijk standpunt over de vordering in te nemen, omdat het dan niet in de gelegenheid is geweest dit standpunt met een jurist te bepalen.
Met zijn beschikking oordeelde de Hoge Raad dat in de situatie waarin de medisch adviseur van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar zich slechts een mening vormt over het handelen van de aangesproken hulpverlener een behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek tussen de medisch adviseur en de (ex-)patiënt niet tot stand komt. Het geven van een advies, aan de hand van het medisch dossier en zonder de patiënt te zien, over de vraag of een geneeskundige behandeling volgens de regels van de geneeskunst is verlopen, is geen handeling op het gebied van de geneeskunst. Evenmin is sprake van een beoordeling van de gezondheidstoestand van de patiënt of van diens medische begeleiding als bedoeld in artikel 7:446, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek, zodat de bepalingen van de geneeskundige behandelingsovereenkomst ook niet van overeenkomstige toepassing zijn.
Een en ander betekent dat de patiënt niet een inzagerecht kan ontlenen aan artikel 7:456 van het Burgerlijk Wetboek, noch aan artikel 7:464, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Verschenen: Preadvies Vereniging voor Gezondheidsrecht
Maart 2022 verscheen van mijn hand ‘Het binnenste-buitenziekenhuis’, als onderdeel van het Preadvies voor Gezondheidsrecht dat dit jaar ziet op Samenwerking in een complex zorgveld. ‘Het binnenste-buitenziekenhuis’ gaat over de aansprakelijkheid van bij netwerkzorg betrokken hulpverleners.
Voor informatie klikt u hier. Het preadvies is op dit moment alleen beschikbaar voor leden.
Verschenen: De tweede druk van de monografie De Geneeskundige behandelingsovereenkomst
De monografie vormt een nuttig naslagwerk voor wie zich bezighoudt met – of zich wil verdiepen in – aansprakelijkheid voor zorggerelateerde schade. Alle belangrijke onderwerpen komen aan bod, inclusief recente wetswijzigingen en jurisprudentie.
Voor het boek klikt u hier.
Verschenen: De derde druk van mijn boek ‘Aansprakelijkheid voor zorggerelateerde schade’!
In de derde druk worden de recente wijzigingen van Boek 7, titel 7, afdeling 5, BW beschreven. Een belangrijke vernieuwing betreft ook de aansprakelijkheid voor het gebruik van ongeschikte zaken; de recente uitspraken van de Hoge Raad (zie hieronder) zijn verwerkt. Ook aangepast naar aanleiding van jurisprudentie van de Hoge Raad is het stuk dat betrekking heeft op de vergoeding van integriteitsschade. De uiteenzetting van de leerstukken der proportionele aansprakelijkheid en de verloren kans zijn voorts voorzien van meer illustraties.
Voor het boek klikt u hier.
Verschenen: De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg – Een korte introductie
Naar aanleiding van de evaluatie van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (2020) schreef ik het boek ‘De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg – Een korte introductie’: een bewerking en samenvoeging van de juridische analyses die zijn opgenomen in de wetsevaluatie. Ik hoop hiermee inzicht te kunnen geven in de wet en de bedoelingen van de regering. Het inzicht kan dienend zijn bij individuele vraagstukken op dit terrein.
Voor het boekje klikt u hier.
Verschenen: Evaluatie Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg
Aan dit mooie project mocht ik een jaar lang meewerken. Voor het rapport klikt u hier.
Verschenen: LSA Revisited: Welke lessen zijn er nog te leren?
Het 31e LSA Symposion met de titel LSA Revisited: welke lessen zijn er nog te leren? stond dit jaar in het teken van verleden, heden en toekomst, van terugblikken, welke lessen er nog te leren zijn en voorzichtige vooruitblikken. In deze bundel vindt u de bijdragen van de sprekers terug en kunt u de onderwerpen nog eens nalezen en overpeinzen.
De Hoge Raad spreekt zich uit over aansprakelijkheid voor gebruik hulpzaken
Op 19 juni jl. deed de Hoge Raad uitspraak in een PIP-implantaten kwestie en in de Miragelplombe zaak. Kern van de uitspraken is dat een hulpverlener niet tekort schiet als hij gebruik maakt van een zaak die ten tijde van het gebruik state of the art was. Was de zaak echter niet state of the art en voldeed de zaak niet aan de wettelijke vereisten dan schiet de hulpverlener tekort en wordt die tekortkoming hem in beginsel toegerekend.
Hieronder treft u de prejudiciële beslissing en het arrest:
Uitstel inwerkingtreding Verordening medische hulpmiddelen in verband met Covid-19
Bij Verordening (EU) 2020/561, PbEU 130/18 is aangekondigd dat inwerkingtreding van Verordening (EU) 2017/745 betreffende medische hulpmiddelen een jaar is uitgesteld. Inwerkingtreding zal dus per 26 mei 2021 geschieden. De reden hiervoor is de Covid-19-uitbraak en de cruciale rol die medische hulpmiddelen spelen bij de aan patiënten te geven noodzakelijke zorg.
Wijziging Boek 7, titel 7, afdeling 5, BW: 1 januari 2020 in werking getreden
In 2016 werd een voorstel tot wijziging van een aantal artikelen van Boek 7, titel 7, afdeling 5, BW ter consultatie voorgelegd. Het ging om wijzigingen van de artikelen 7:448 BW (de informatieplicht), 7:451 BW (schriftelijke vastlegging toestemming), 7:454 BW (dossierplicht), 7:455 BW (recht op vernietiging van bepaalde bescheiden), 7:456 BW (inzage- en afschriftrecht), 7:457 BW (geheimhoudingsplicht), 7:458 BW (inlichtingen en inzage in het kader van statistiek of wetenschappelijk onderzoek) en 7:464 BW (schakelbepaling). Het wetsvoorstel, zie Kamerstukken 34994, werd op 12 juli 2018 bij de Tweede Kamer ingediend.
Hier belicht ik de wijziging van artikel 7:457 BW en 7:458 BW door de toevoeging van artikel 7:458a BW (in het wetsvoorstel artikel I, onderdeel G). Artikel 7:458a BW regelt een recht op inzage in en afschrift van het medisch dossier voor nabestaanden, voormalig vertegenwoordigers en ouders of voogden van overleden kinderen. Het doel van het artikel is duidelijkheid te creëren voor zowel hulpverleners als nabestaanden en tegemoet te komen aan de behoefte van nabestaanden om het medisch dossier te kunnen inzien.
De afzonderlijke leden bekeken, volgt uit artikel 7:458a, eerste lid, onder a, BW dat een persoon ten behoeve van wie de patiënt bij leven toestemming heeft gegeven een inzagerecht heeft. Toestemming bij leven is dus een eerste grond om na overlijden van de patiënt het beroepsgeheim te doorbreken.
Een tweede grond volgt uit artikel 7:458a, eerste lid, onder b, BW; een nabestaande (als bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)) of een gemachtigde van de patiënt (als bedoeld in artikel 7:465, derde lid, BW) heeft de mogelijkheid van inzage als de hulpverlener aan die nabestaande of gemachtigde reeds eerder een mededeling heeft gedaan over een calamiteit of geweld in de zorgrelatie. In dat verband is verwezen naar artikel 10, derde lid, Wkkgz dat ziet op een mededeling aan patiënten, vertegenwoordigers en nabestaanden over de aard en toedracht van alle incidenten die merkbare gevolgen hebben gehad voor de patiënt.
Een derde grond voor doorbreking van het beroepsgeheim is ingevolge artikel 7:458a, eerste lid, onder c, BW gelegen in de aanwezigheid van een zwaarwegend belang, zulks in navolging van de reeds ontwikkelde jurisprudentie. Deze grond geldt voor een ieder. Uit de toelichting volgt dat voldaan moet zijn aan twee voorwaarden:
1) Het belang van geheimhouding van informatie uit het medisch dossier moet worden gewogen tegen het zwaarwegend belang van de persoon die zich hierop beroept. Inzage wordt alleen gegeven wanneer aan de hand van voldoende concrete aanwijzingen wordt aangetoond dat het zwaarwegende belang geschaad zou kunnen worden.
2) Inzage moet noodzakelijk zijn voor de behartiging van dit zwaarwegende belang. Als voorbeeld van een zwaarwegend belang is het aanvechten van een rechtshandeling genoemd, waarbij betwist is dat de overleden patiënt wilsbekwaam was ten tijde van die rechtshandeling (opstellen of wijzigen van een testament). Een emotioneel belang is onvoldoende.
Aan de ouders en voogd (een voogd kan ook zijn een persoon in dienst van een gecertificeerde instelling) van een overleden minderjarige tot en met vijftien jaar is een ruimere inzagebevoegdheid toegekend, zo volgt uit artikel 7:458a, tweede lid, BW. Zij hebben een algemeen recht op inzage en afschrift, tenzij dit strijdig zou zijn met het goed hulpverlenerschap. Wel hebben minderjarigen van twaalf jaar en ouder de mogelijkheid om bij leven bezwaar te maken tegen die inzage of dat afschrift. Dit recht van bezwaar geldt ook voor wilsbekwame meerderjarigen, aldus artikel 7:458a, vierde lid, BW.
De ‘veronderstelde toestemming’ is niet als grond opgenomen. In de praktijk is deze grond echter een veel gebruikte en daarom ontmoet(te) het voorstel in deze vorm kritiek. Ook tijdens het op 16 april jl. gevoerde debat werd meer dan eens aan de orde gesteld waarom ‘de veronderstelde toestemming’ als grond voor inzage in het dossier van een overleden niet in het wetsvoorstel is opgenomen. Minister Bruins gaf in reactie daarop te kennen te streven naar duidelijkheid. De veronderstelde toestemming is tegen die achtergrond niet passend te noemen, omdat zij interpretatie zou behoeven en tot uitvoeringsvragen zou leiden, aldus de minister. Tijdens het debat werd tevens een aantal moties ingediend en een aantal amendementen, onder meer verband houdende met het inzagerecht.
Op 19 april jl. werd voorts door de leden Hijink en Mulder een gewijzigd amendement ingediend (nr. 18, ter vervanging van nr. 10), inhoudende de toevoeging van een nieuw artikel 7:458b BW. Het amendement regelt dat indien degene die verzoekt om inzage of afschrift vanwege een zwaarwegend belang geen afschrift of inzage van de hulpverlener verkrijgt, de hulpverlener inzage of afschrift dient te verstrekken aan een door de verzoeker aangewezen onafhankelijke arts. Deze arts krijgt hiervoor inzage in de relevante delen van het medisch dossier. Indien de weigering volgens de arts niet gerechtvaardigd is, verstrekt de hulpverlener alsnog inzage of afschrift aan de verzoeker. Indien de arts oordeelt dat de weigering tot inzage of afschrift gerechtvaardigd is, laat dit de mogelijkheid voor de verzoeker om een juridische procedure te starten onverlet. Met dit amendement wordt een laagdrempelige, onafhankelijke en tijdige beoordeling van een verzoek tot inzage van het medisch dossier van een overleden patiënt door de verzoeker georganiseerd.
De plenaire vergadering vond plaats op 23 april jl., in welke vergadering is gestemd over het wetsvoorstel, de moties en de amendementen. Het wetsvoorstel is aangenomen evenals het hiervoor beschreven amendement van de leden Hijink en Mulder (nr. 18).
Op 4 juni jl. werd het wetsvoorstel door de Eerste Kamer als hamerstuk afgedaan. Op 1 januari 2020 zijn de wijzigingen in werking getreden.
Verschenen: Kernregelgeving gebruik digitale patiëntgegevens – een korte introductie
Verschenen: Aansprakelijkheid voor zorggerelateerde schade, tweede druk
Met het nieuwe jaar verscheen de tweede druk van mijn handboek over aansprakelijkheid voor zorggerelateerde schade. Op veler verzoek heb ik de titel van het handboek – dat was voorheen Medische Aansprakelijkheid – gewijzigd en in overeenstemming gebracht met de dissertatie.
Zie voor meer informatie de website van Boom Juridische uitgevers.
Verschenen: Monografieën BW – De Geneeskundige Behandelingsovereenkomst
Op 10 november 2017 verscheen in de serie Monografieën BW het deel dat ziet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst. Het deel werd door mij dit jaar geschreven.
Zie voor meer informatie de website van Kluwer.
Hoge Raad oordeelt opnieuw over verloren kans bij behandeldelay
Afgelopen vrijdag, 27 oktober 2017, heeft de Hoge Raad opnieuw arrest gewezen in een medische aansprakelijkheidskwestie en formuleerde hij opnieuw een rechtsregel. In dit geval ging het om een gemist caudasyndroom en de vraag of het delay in relatie stond met de restverschijnselen van de patiënte. De in dat verband ingeschakelde deskundige had aangegeven dat bij een syndroom als dit zo snel mogelijk moet worden ingegrepen. Voorts verklaarde hij dat het zo kan zijn dat tijdens het ontstaan van de hernia acuut dusdanige druk op zenuwen ontstaat dat deze op dat moment al onherstelbaar beschadigd zijn. Daar staat tegenover dat bij minder ernstige druk langdurige compressie wellicht leidt tot minder goed herstel. Over de omvang van de verloren kansen kon de deskundige echter geen uitspraak doen. In navolging daarvan had het hof geoordeeld dat de vordering van patiënte moest worden afgewezen; het oorzakelijk verband was volgens het hof bij gebrek aan een reële verloren kans niet komen vast te staan.
De Hoge Raad oordeelde echter dat het hof – in het licht van hetgeen de deskundige had verklaard – niet tot die conclusie had kunnen komen. De Hoge Raad overwoog daartoe dat uit het feit dat een deskundige een kans niet in een percentage kan uitdrukken omdat naar de grootte van die kans geen onderzoek is gedaan, niet volgt dat die kans niet in een rechtens relevante omvang bestaat. Het hof had – nu de deskundige geen kanspercentage kon noemen maar zijn antwoorden niet uitsluiten dat van het verlies van een reële kans sprake kan zijn geweest – nader moeten onderzoeken of door het delay een reële kans op een betere uitkomst verloren is gegaan, en had – bij bevestigende beantwoording van die vraag – vervolgens tot een zo goed mogelijke schatting van deze kans moeten komen. Daartoe had het hof bijvoorbeeld de deskundige op een zitting nader kunnen bevragen.
Hieronder treft u het arrest:
Hoge Raad spreekt zich uit over verloren kans in kwestie van medische aansprakelijkheid
De Hoge Raad wijst met regelmaat belangrijke arresten. Soms zijn de daarin geformuleerde rechtsregels van belang voor aansprakelijkheidskwesties, meer in het bijzonder voor ‘medische’ aansprakelijkheidskwesties. Zo ook het arrest van 23 december 2016 waarin de Hoge Raad zich uitliet over de wijze waarop de benadering van de verloren kans in een medische zaak moet worden toegepast. Het ging in deze zaak om de vraag in hoeverre de blindheid van de prematuur geboren baby Esther (één van een tweeling, de andere baby overleed in de eerste week na haar geboorte) die was ontstaan door een netvliesloslating het gevolg was van een te laat verrichte controle van beide ogen door een oogarts van het Erasmus Medisch Centrum.
De regel die de Hoge Raad formuleerde komt erop neer dat bij de beantwoording van de vraag of voor een patiënt een kans op een beter behandelingsresultaat verloren is gegaan, eerst – zoals in elk geval – moet worden beoordeeld of is gehandeld in strijd met de norm van hetgeen een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot betaamt. Indien wordt geoordeeld dat in strijd met deze norm is gehandeld, dan moet vervolgens ter beoordeling van het causaal verband tussen de normschending en de gestelde kansschade een vergelijking worden gemaakt tussen de feitelijke situatie na de normschending en de hypothetische situatie. Wat de feitelijke situatie betreft, gaat het om de vaststelling van hetgeen daadwerkelijk is voorgevallen. Wat de hypothetische situatie betreft, gaat het om de vaststelling van wat feitelijk zou zijn gebeurd zonder de normschending en een juiste behandeling zou zijn toegepast.
Hieronder treft u het arrest:
Mr. C.J. Goudsmitprijs
De mr. C.J. Goudsmitprijs 2015 is uitgereikt tijdens de VGR-jaarvergadering op 24 april 2015 aan mr. dr. R.P. (Rolinka) Wijne, in het bijzonder voor haar proefschrift ‘Aansprakelijkheid voor zorggerelateerde schade’.